Net zoals andere primaten, kunnen wij mensen niet anders dan autoriteiten vormen die we erkennen en, tegelijkertijd, autoriteiten vernielen die ideeën of waarden vertegenwoordigen die we niet begrijpen of waaraan we ons ergeren. Vaak door een simpele impuls te volgen, verdedigen of vallen we sociaal erkende autoriteiten aan. En deze dynamiek van de menselijke ethologie is niet alleen van toepassing op politieke leiders, maar ook op wetenschappelijke autoriteiten. De arme Charles Darwin is een schijnbeeld geworden waarnaar een soort cult is gegroeid die soms een effect “Darwin leeft en strijdt aan onze zijde” produceert, zowel als een onstuitbare wens er de doordringende wetenschappelijke geloofwaardigheid van te ondermijnen. Het is niet verrassend dat creationisten, religieuze fanatici, politici en mislukte wetenschappers Darwin verkeerd begrijpen in de hoop de invloed van de wetenschappelijke vooruitgang en de verbetering van de seculaire cultuur die voortkwamen uit zijn impuls te wissen. Het wordt veel interessanter wanneer geloofwaardige wetenschappers zoals hijzelf dit doen.
In de laatste decennia heeft men ontdekt dat, naast de traditionele genetische erfelijkheid, betreffende de genen die vastliggen in de lineaire sequentie van nucleotiden waaruit het genoom opgebouwd is, er een zogenaamde epigenetische erfelijkheid bestaat. Door de omgeving veroorzaakte veranderingen op het niveau van de structuren van het genoom, die de expressie van de genen controleren, kunnen voor enkele generaties doorgegeven worden. Dit nieuws heeft enkele wetenschappers ertoe aangezet te schrijven dat er een herwaardering van Lamarck en van zijn theorie over erfelijkheid gaande is, waardoor de onderzoeken op epigenetische erfelijkheid het darwinisme zouden reduceren.
In werkelijkheid is het omgekeerde waar. In feite, als men het spel speelt deze recente ontdekkingen te beschouwen in het licht van de voor de hand liggende schimprede Darwin vs Lamarck, dan tonen deze aan dat Darwin gelijk heeft…ook daar waar hij zich vergist. En zo wordt bevestigd dat de Nobelprijswinnaar Sydney Brenner, het absolute genie van de moleculaire biologie, gelijk heeft wanneer hij de onwetendheid stigmatiseert van de wetenschappers, die door de huidige laboratorium en aula’s lopen, ten aanzien van de geschiedenis van de onderwerpen die zij bestuderen. Want deze onwetendheid brengt schade toe!
De kwestie van de verhouding tussen Darwin, Lamarck en het probleem van de erfelijkheid van verworven kenmerken is duidelijk voor eenieder die de inhoud kent van The variation of animals and plants under domestication, door Darwin gepubliceerd in 1868. In dit werk begaat Darwin een blunder. De Engelse naturalist behandelt het onderwerp dat hij het belangrijkst acht voor zijn theorie over de oorsprong van de soorten. Niet de natuurlijke selectie, maar de variatie. Darwin weet dat hij de manier van denken in de biologie revolutioneert door de nadruk te leggen op individuele variaties. Na Darwin worden deze variaties inderdaad niet meer beschouwd als imperfecties die voortkomen uit de materialisatie van onveranderlijke platonische vormen. Ze worden de echte biologische realiteit. En natuurlijke selectie is een onvermijdelijkeid, dat wil zeggen een natuurwet, die automatisch opereert gegeven het bestaan van individuele variaties die elk diverse voordelen produceren. Het probleem waar Darwin dus met de grootste toewijding aan gewerkt heeft is dat van de natuur, van de oorsprong en van de doorgave van de ene generatie op de andere van de variaties die een landbouwer of de natuurlijke selectie gebruiken om nieuwe rassen of soorten met specifieke kenmerken voort te brengen.
In The Variation stelt hij een complexe theorie van erfelijkheid voor, waarin hij met uiterste voorzichtigheid een “provisorische hypothese van de pangenesis” definieert. Erfelijkheid zou voortkomen uit de overdracht van ‘gemmules‘, materiële deeltjes die de eigenschappen van de variatie doorgeven aan de volgende generatie. Deze deeltjes, die direct geproduceerd worden door de organen, die op hun beurt gemodificeerd worden door de interactie van het organisme met de omgeving – de interactie met de omgeving is voor Darwin fundamenteel en veroorzaakt op mechanische wijze de individuele variaties – zouden het mogelijk maken zowel de spontane als de verworven variaties door te geven, door het gebruik van de organen zelf gedurende het leven. De deeltjes concentreren zich vervolgens in de mannelijke en vrouwelijke gameten die zich mengen op het moment van de bevruchting en een organisme voortbrengen dat een amalgaam is van de kenmerken van de ouders.
Beide veronderstellingen van de pangenesis, dat wil zeggen de specifieke variabiliteit van de erfelijkheidsfactoren door interactie met de omgeving en de menging van de erfelijke kenmerken op het moment van de bevruchting, zouden binnen enkele jaren worden weerlegd. De ontdekking dat chromosomen een materieel continuüm creëren tussen de generaties maakt het mogelijk een contra-intuitieve hypothese te bouwen, die correct bleek te zijn en waarin erfelijkheid bestaat uit het doorgeven van een substantie (na Watson en Crick, het DNA), die informatie bevat om het organisme te bouwen. Maar deze is fysiek ondoordringbaar voor de verwerving van specifieke informatie op basis van modificaties van de omgeving. Bovendien toont de herontdekking van de wetten van Mendel aan dat erfelijke factoren zich niet mengen.
De theorie van pangenesis is onjuist. Maar het is ook de theorie die wetenschappelijk gezien het meest plausibel is op het moment dat Darwin schrijft over hoe verworven kenmerken geërfd zouden kunnen worden. En de recente ontdekkingen geven Darwin eventueel gelijk. Omdat de erfelijkheid van verworven eigenschappen geen Lamarckiaanse theorie is. Lamarck ging er gewoonweg van uit en het idee bestond sinds Hippocrates. Hetgeen Lamarck (die net zo evolutionist en mechanistisch als Darwin was) beweerde is dat de omgeving die continu verandert nieuwe ‘behoeftes’ creëert, waarop de organismen reageren door bepaalde eigenschappen meer of minder te gebruiken gedurende hun leven waardoor zich individuele verschillen voordoen in de toename of afname van deze eigenschappen, die vervolgens geërfd worden. Denk daarbij aan het klassiek voorbeeld van de giraffennek.
Als je erbij nadenkt, dan is de erfelijkheid van verworven eigenschappen een typisch intuïtieve uitleg die gegeven wordt met een ‘gezond verstand‘ (senso comune), een pre-wetenschappelijk verstand. Net zoals de hypothese van een ongedefinieerde ‘behoefte’ die het gebruik of ongebruik van de delen zou stimuleren, of het idee dat de complexiteit van het leven een Intelligente Ontwerper zou benodigen. Het lukt Darwin tegen het ‘gezonde verstand’ in te denken wat betreft het evolutionair mechanisme, en hij ontwikkelt de theorie van natuurlijke selectie (ontsprongen aan het bestaan van individuele variatie), die wetenschappelijk gecontroleerd en gevalideerd is. Maar hij blijft vastzitten aan het ‘gezond verstand’ – met weinig overtuiging moet er gezegd worden – ten aanzien van het probleem van de erfelijkheid. In conclusie, wanneer men Darwin en Lamarck tegenover elkaar zet met betrekking tot de kwestie van erfelijkheid van verworven eigenschappen heeft men het over een gemeenplaats. Die, zoals de meeste gemeenplaatsen, fout is.
Dit is een vertaling van het uitstekende artikel l’errore di Darwin door Gilberto Corbellini verschenen in ilSole24ore 18-09-2011.
Vind ik leuk:
Like Laden...
Laatste reacties